Geschiedenis

Praag is al eeuwenlang de hoofdstad van het oude rijk van Bohemen. In het midden van de 14e eeuw was Praag het centrum van het Heilige Roomse Rijk en qua bevolking de derde grootste stad van Europa. De tijd van Karel IV was een gouden eeuw in de Tsjechische geschiedenis. Aan het einde van deze periode ontstond er echter een economische en politieke strijd in het gebied, toen in de 15^e eeuw protestantse Hussieten – geïnspireerd door de ideeën van de religieuze hervormer Jan Hus – het uitvochten met door de katholieke kerk gestuurde kruisvaarders.  In de 16e eeuw was de stad een toonaangevend centrum in het Habsburgse Hof, en in 1918 werd het de hoofdstad van het nieuwe onafhankelijke Tsjecho-Slowakije.

Dit nieuwe land, geleid door president Tomáš Garrigue Masaryk, beleefde een opleving en werd een van de tien rijkste landen ter wereld. De bezetting door de nazi’s van Bohemen en Moravië was rampzalig voor Tsjecho-Slowakije. Slechts de prachtige gebouwen van het land bleven ongeschonden.

Na de Tweede Wereldoorlog kwam de herstelde Tsjechoslowaakse Republiek onder Sovjetinvloed. Een poging die bekend staat als de Praagse lente om het communistische systeem te hervormen en te vermenselijken, mislukte jammerlijk toen Russische troepen in augustus 1968 het land binnenvielen.

De jaren zeventig en tachtig waren voor veel Tsjechoslowaken, die hun eigen dissidente tegencultuur creëerden, verstikkende tijden. Massale protesten en demonstraties in Praag leidden in november 1989 tot de geweldloze omverwerping van het communistische regime, ook wel bekend als de Fluwelen Revolutie. Toen in 1989 het IJzeren Gordijn viel, onthulde Praag zijn verborgen rijkdom aan Boheemse schatten en nodigde de rest van de wereld uit. Later, op 1 mei 2014, trad Tsjechië toe tot de EU.