De Hussieten
De Hussieten periode is wellicht de belangrijkste periode in de Tsjechische geschiedenis, maar maar het is zeker de meest opwindende. Jan Hus was een professor aan de Charles Universiteit en hij geloofde sterk in de ideeën van de Engelse theoreticus John Wycliffe. Hus was de hoofdpersoon in de beweging naar een geloof dat gebaseerd was op de Bijbel, in tegenstelling tot de kerkelijke hiërarchie.
Misschien was zijn meest radicale overtuiging dat alle Christenen het recht tot volledige communie mochten hebben, in die tijd was het alleen leden van de geestelijkheid toegestaan het bloed van Christus te drinken. Dit deel van zijn overtuiging werd zelfs zo bekend dat de kelk die voor communie gebruikt werd het symbool werd voor de Hussieten. Hij vocht voor kerkhervorming, een volle eeuw voor Martin Luther dat deed en vond dat mensen niet in staat moesten zijn om genot te kopen.
In 1415 werd Hus naar Constance geroepen om voor een kerkenraad te verschijnen. Hij werd veroordeeld voor ketterij en werd als straf verbrand op een brandstapel.
De dood van Hus stopte de Hussieten beweging niet – het verzonk het zelfs nog meer en Bohemen werd spoedig gevuld met religieuze radicalen. Did leidde tot de Hussieten Oorlogen. Deze oorlogen begonnen toen een demonstratie van Hussieten in 1419 uit de hand liep, met de demonstranten die het Nieuwe Stadhuis binnen drongen, waarna ze verschillende Katholieke raadsleden door het raam gooiden – iets dat een traditionele Tsjechische manier lijkt om iemand te doden. Nadat de Hussieten een aantal gebieden van de stad vernielden begon Sigismund, de koning van Bohemen, een aantal kruistochten tegen de Hussieten, wat ver buiten de grenzen van Bohemen trok. Maar hij werd op de Vítkov Heuvel verslagen door de Hussieten leider, Jan Žižka – een man met slechts één oog. Tegenwoordig staat er een monument voor Žižka op de plek van het gevecht.
Stabiliteit werd bereikt toen er in 1458 een Hussieten koning werd gekozen, Koning George van Poděbrady (Jiří z Poděbrad). De adel die hem verkozen heeft was hier echter niet blij mee en toen hij overleed nodigde ze de Poolse Jagiellon dynastie uit de Boheemse troon te bestijgen, waardoor het land niet te lang in de handen van de ketters kon blijven falen. Nadat Vladislav II, de Poolse Koning, overleed – na een heerschappij getekend door macht die beperkt werd door de Boheemse adel en het verplaatsen van de hoofdstad naar Buda in 1490 – hij werd opgevolgd door Ferdinand van Habsburg, de broer van de Heilige Roomse Keizer Karel V. De Habsburgers zouden in Bohemen heersen tot 1918.