Praagse lente 1968
Aan het begin van het jaar 1968 werd Antonín Novotný, een politicus die bekend stond om zijn harde aanpak, als de eerste secretaris van de Communistische Partij vervangen door de hervormingsgezinde Alexander Dubček, een Slowaak. Deze benoeming van een man die was opgestaan als gevolg van de rangen van de communistische partij en zijn hervormingsgezinde opvattingen, schokten ongetwijfeld de leiders in Rusland die de uiteindelijke controle over deze satellietstaat hadden. Misschien was het meest schokkende van zijn opvattingen wel dat hij bijna zover ging door te suggereren dat Tsjecho-Slowakije omgevormd zou moeten worden tot een sociaal democratische staat, wat uiteraard een enorme verwijdering zou inhouden van de communistische idealen.
Het publiek gaf massaal steun aan dit idee dat ‘socialisme met een publiek gezicht’ werd genoemd, maar de mensen die er echt toe deden – de andere politici en leiders in Moskou – waren minder onder de indruk. Naarmate de greep van de overheid losser werd reageerden de mensen van Tsjecho-Slowakije met een uitbarsting van nog nooit eerder geziene capriolen: de artistieke gemeenschap maakte zich op, anti-Moskou sentiment kwam in de openbaarheid en de verspreiding van politieke ideeën werd gemeengoed. Eindelijk leek het alsof men bevrijd was van de communistische ketenen en het publiek had nooit gedacht dat het allemaal zou eindigen toen de jaren ‘60 vorderden.
Geheel onverwacht werd in augustus 1968 het feest echter abrupt beëindigd toen de machtige Sovjet-Unie besloot dat ze genoeg hadden van de sfeer die Tsjecho-Slowakije had overspoeld. Zij waren niet alleen bezorgd om het feit dat deze gebeurtenissen plaatsvonden maar ook omdat deze zich zouden kunnen verspreiden naar andere communistische landen en daardoor een bedreiging vormden voor de structuur van het communisme in heel Europa. Om dit tegen te gaan, stuurden de Sovjets 500.000 man naar Tsjecho-Slowakije om de nieuw verworven vrijheid van het publiek te vernietigen. Met een groots machtvertoon werden tanks gestationeerd op het Wenceslas plein, en dappere mannen en vrouwen konden worden gezien die tevergeefs probeerden terug te vechten tegen deze buitenlandse krachten hetzij door middel van gewelddadige middelen of door een rustige bezetting van verschillende gebieden in het land.
De Sovjetinvasie ging gepaard met veel bloed want er waren de gehele tijd talrijke slachtoffers en doden. Op hetzelfde moment werd Dubček en zijn team van supporters opgeroepen in Moskou waar ze werden gedwongen tot het beëindigen van hun beleid. Hoewel Dubček bij zijn terugkeer aan de macht bleef, lagen de werkelijke invloeden nu ergens anders – Dubček was nu de belichaming van een marionet leider. Ondanks dit alles werd de weerstand door het publiek in Tsjecho-Slowakije nog steeds voortgezet en dit bereikte zijn huiveringwekkende hoogtepunt in januari 1969 toen een man genaamd Jan Palach zichzelf in brand stak op het Wenceslas plein, een politiek protest dat hem zijn leven kostte.
Zelfs als marionet leider bleef Dubček niet lang aan. In april 1969 werd hij vervangen door een kandidaat die veel meer werd geaccepteerd door Moskou, een man die Gustav Husák heette. Deze benoeming leidde tot een massale vervolging van liberale vrijheden die de afgelopen paar jaar waren genoten en leidde ertoe dat veel van de grootste kunstenaars en intellectuelen van het land emigreerden voordat de grenzen werden gesloten door het regime.
In de daarop volgende maanden en jaren zuiverde Husák de partij van allen die steun hadden betuigd voor de beweging en centraliseerde de macht terug bij de overheid. Hij breidde ook de bevoegdheden uit van de gevreesde geheime politie. Tsjecho-Slowakije ging er ook mee akkoord de communistische opvattingen te volgen in ruil voor een goede levensstandaard. Dit was het geval tot aan 1989, toen de Fluwelen revolutie tot leven kwam.